Enige bijzonderheden uit het leven en sterven van L.G.C. Ledeboer

"En door hetzelve geloof spreekt hij nog nadat hij gestorven is". Hebr. 11: 4c

God breekt pilaren af, waardoor het huis gaat zinken.
De dragers worden min, zo er nog enk'le zijn,
God blaast de lichten uit, die hier en daar nog blinken
En daar Hij neemt het zijn, wat blijft er dan de schijn?
Ledeboer

"God blaast de lichten uit, die hier en daar nog blinken". Zo sprak Ledeboer op de 13e Augustus 1859 toen te Benthuizen zijn vriend en broeder J. van Noort, In leven onderwijzer te Honswijk, als 'n helder licht aan de kerkhemel onderging. Deze woorden zijn nu ten volle van toepassing op hemzelf, die, als een helder schijnend licht, hoog op de kandelaar stond, hetwelk verlichtte allen die in 't huis waren en waarvan zelfs de stralen door de vensters naar buiten drongen. Ja zelfs zo, dat de naambelijders, hoe ook met haat in het hart jegens hem vervuld, getuigen moesten, dat het licht des Heiligen Geestes was en het bevestigd werd wat geschreven staat in Ps. 126:2. toen zei men onder de heidenen: De HEERE heeft grote dingen aan dezen gedaan. Het was enkele weken voor het overlijden van deze getrouwe knecht des Heeren, dat ik verblijd werd met 'n schrijven van zijn hand, waarin hij mij meldde in beterschap naar het lichaam toe te nemen, hoewel de zwakte bleef aanhouden. De Heere God, Die geen rekenschap geeft van Zijn daden en alles doet naar de raad Zijns willens, had het anders besloten en was voornemens dit kostelijke vat uit de tempel weg te nemen.

Het was de 30e September 1808, dat Lambertus Gerardus Cornelis Ledeboer te Rotterdam werd geboren. Zijn ouders behoorden tot de deftigste stand der maatschappij. Zijn vader was een zeer achtenswaardig man, die door zijn bekende weldadigheid veel zegen om zich heen verspreidde, terwijl zijn moeder een eenvoudige, doch godvrezende vrouw was, die haar kinderen opvoedde in de tucht en de vreze des Heeren. Dit kind was van de vrome vrouw de oogappel, geen wonder dus, dat zijn opvoeding met smekingen en gebeden gepaard ging.

De Heere bevestigde ook in deze Zijn woorden,. dat het gebed des rechtvaardigen veel vermag, want reeds vroeg openbaarden zich bijzondere kenmerken in hem. Hij was altijd werkzaam, veel afgetrokken en in zichzelf gekeerd. Ontzag voor Gods woord en achting en eerbied voor de vromen was reeds vroeg bij hem aanwezig, terwijl hij reeds als kind geestelijke uit natuurlijke zaken afleidde. Hij was een vijand van onoprechtheid, driftig van aard, doch spoedig vergevens en vergetensgezind. Hij was nederig en dacht zeer klein en gering over zichzelf, anderen hoger schattende dan zichzelf. Van kindsbeen af openbaarde zich bij hem een bijzondere mededeelzaamheid, die zich op latere leeftijd meer ontwikkelde, waardoor hij, als een andere Lodenstein, niets voor zich alleen kon houden, doch het beste van het zijne aan anderen toevoegde. Ledeboer muntte uit in zelfverloochening; van het aardse was hij los en het zinnelijke of zienlijke trok hem niet aan, vandaar dat hij 't beste bij de arme kinderen van God te huis was en daar z'n zoetste banden vond. Wars van alle ij dele tooi en pronk en steeds getuigende tegen de hoogmoed onzer dagen, was hij zelf 'n toonbeeld van eenvoud. Hij was matig in alles, vooral ook in spijs en drank en hoewel zwak van gestel, nochtans moedig als een leeuw, wanneer 't de ere Gods gold. Ja, dan openbaarde de Heere zich vele malen aan hem als aan de kleine en tedere jongeling David, zo als hij de snorkende reus Goliath neervelde. Dan vertoonde hij zich vaak in 's Heeren kracht met een vrijmoedigheid bijna zonder voorbeeld, wanneer hij als een Elia op Carmel alleen tegenover de Baälspriesters en het afhoererende Israël stond, om te getuigen tegen hun hooggaande zonden en ongerechtigheden, en wanneer dan de Geest vaardig werd, ontzag hij noch personen, noch machten, noch plaatsen, noch omstandigheden, maar hij getuigde openlijk tegen hen. Waar het zijn eer gold en versmaadheid en verachting zijn deel was, daar was hij kalm en stil, naar het voorbeeld van Hem, die als een lam ter slachtbank geleid, Zijn mond niet open deed. Hoort hoe hij daaromtrent zelf getuigt: "O! mijn hart is niet bitter, noch boos tegen u en uws gelijken. Gods kinderen kunnen dat begrijpen, hoe een zachtmoedig, medelijdend, schreiend, wenend en zuchtend hart over uw lot, en ware het mogelijk, tot uw behoudenis, alzo spreken kan en mag en moet! Och, mocht het zijn tot voordeel en niet tot oordeel! Verwerpt niet de raad, de vermaning van hem die uitgestoten is van u, omdat hij (och! mocht hij geen nieuwe gekozen hebben. en volgen!) met uw goddeloze wetten en inzettingen zich niet langer mocht of kon verenigen. 0! ik zie niet laag op u. Wat onderscheidt mij dat ik niet in het onderste der hel lag te branden? Genade alleen". Ledeboer heeft aan de academie te Leiden gestudeerd, waar hij als student zich onderscheidde van zovelen, die gedurende hun studiejaren in brooddronkenheid en ijdelheid uitspatten, alsof de student een vrijbrief had om in de dagen zijner jongelingschap teugelloos te leven, tot vergoeding van de jaren van ernst en afgetrokkenheid, die hij tegemoet gaat. Hit was hem tot droefheid, wanneer hij de spotlust zijner medestudenten moest aanhoren, en nooit heeft Ledeboer zijn voet op hun pad gezet, noch in hun gestoelte gezeten. En wanneer het natuurlijke zaken waren, die de lachlust opwekten, dan mocht hij meelachen doch deelde niet in hun gesprekken, gedachtig zijnde dat hij van ieder ijdel woord rekenschap zou moeten geven.

Zo bleek te allen tijde dat de vreze Gods in zijn ziel was geplant, waardoor hij van uitwendige zonden en uitspattingen genadig bewaard werd. In het jaar 1833 werd hij tot proponent bevorderd, toen hij naar zijn ouderlijk huis terugtrok en daar vijf jaren vertoefde, tot hij in 1838 als herder en leraar te Benthuizen beroepen werd. in de maand Juli van dat jaar werd hij in de Heilige dienst bevestigd door zijn stadgenoot de WelEerwaarde Heer P. H. Hugenholtz, terwijl de oplegging der handen geschiedde, behalve door de Consulent, door de beide Rotterdamse predikanten F. v. d. Ham en A. de Vries.

Te Benthuizen begon de uitwendige strijd tegen geestelijke en wereldse machten. Ledeboer was herder en leraar en door genade wenste hij getrouw te zijn en te blijven aan de leer onzer vaderen aan de dierbare gereformeerde leer. Wat daarvan het geringste afweek werd door hem openlijk tegengestaan, omdat hij bij bevinding had geleerd, dat deze leer de alleen zaligmakende was, een leer waarbij God Drie-enig alles en de mens niets was. Waar het nu deze waarheden gold, daar stond hij pal als een rots in het hart der zee, evenals een Luther: "daar sta ik, God helpe mij, ik kan niet anders".

Was het wonder dat Arminiaan en Pelagiaan tegen hem te velde trok en niet rustten, voordat de getrouwe knecht werd ontzet van zijn bediening en uit het Hervormd kerkgenootschap geworpen werd en zulks met geweld en met inroeping der wereldlijke macht. Gevangenis en geldboeten onderging hij lijdzaam en geduldig, wat hij daaronder leed, dat leed hij niet als een kwaaddoener, maar als een getrouwe wachter op de muur Sions, om en voor die waarheid, die hem had vrijgemaakt. Hoort hoe hij in deze krachtige dichtregels eenmaal daaromtrent zijn hart lucht gaf:

Wij strijden voor de Dordtse leer,
Omdat zij is van God de Heer'!
En wat daar buiten is, valt weg,
Want dat is mensen overleg!
't Zijn vonden uit bedorven brein,
Bezijden Jezus' heilfontein!
Welzalig die ontvangen mag
Een licht dat hij nog nimmer zag,
Want de natuur die leert het niet
Wat schoons Gods volk in Jezus ziet.
Zijn bloed, Zijn kruis, Zij dood en leer,
Zijn strijdig met onze eigen eer!

In deze strijd nu was Ledeboer onvermoeid wakker en getrouw. Getuige hiervan de verschillende plaatsen waar er met 'hem twee of drie in 's Heeren Naam vergaderden en die hij als de kudde beschouwde, waarover hij door de Opperherder als onderherder was aangesteld. Menigmaal sprak hij van de donkere wolken, die zich over land en kerk samenpakten. En zijn gezicht in de toekomst was van grote betekenis, Hij toch was een tweede Noach, die met God wandelde en wie de Heere niet eens, maar meermalen met een blik in Zijn voornemens en raadsbesluiten verwaardigde. Hij wachtte zware oordelen, vervolging en brandstapel voor de kerke Gods. Land en kerk woog hem dan ook zwaar, zeer zwaar en in waarheid waren beide hem op het hart gebonden. Zulks bevestigt ook zijn gewoonte, om zich eenmaal per maand van de wereld en alles af te zonderen en zich in het verborgen voor God te buigen. Dan at noch dronk hij de ganse dag, maar lag als 'n andere Daniël met de ganse schuld van land en volk voor de genadetroon, met dezelfde belijdenis: "wij en onze vaderen hebben gezondigd".

En zullen we iets vermelden van hem, hoe hij rechtvaardig was voor God? Wij laten de waardige overledene een andere Henoch zelf spreken in zijn brief over de rechtvaardigmaking van de zondaar voor God, door hem geschreven aan de aan velen bekende met de naam van de arme Jakob, die met domme Ledeboer als met 'n broeder verenigd was, in wiens armoedig hutje hij menig zalig uurtje heeft doorgebracht. Wij willen u nog kort de oorzaak van dit schrijven meedelen.

De arme Jakob was met enige vrienden over het stuk der rechtvaardigmaking in gesprek, echter werd de arme, doch rijke Jakob niet verstaan en zijn ervaringen daaromtrent werden betwist en tegengestaan. Op verzoek van Jakob schreef dominee Ledeboer deze brief, die hij gedurende zijn leven niet ter perse wenste over te geven, omdat hij altijd bevreesd was zijn eigen eer te zoeken.

Dit nu te boven zijnde en reeds in witte klederen wandelende met de palmtak der overwinning in de hand, terwijl hij de 'troon reeds aan de voeten van het Lam heeft mogen neerwerpen, aarzelden wij geen ogenblik, om dit korte maar krachtig getuigenis over dit hoogstgewichtig leerstuk des Heeren volk aan te bieden, overtuigd zijnde dat deze gezaligde zondaar er nu niets tegen 'al hebben, dat hij nog spreekt nadat hij gestorven is, Nu toch kan zijn wit kleed daardoor niet meer bezoedeld worden, maar wel de Naam van Zijn Drie-enige Verbonds God verheerlijkt.

Het sterven van Ledeboer was benijdenswaardig. Eerst kort voor zijn heengaan scheen hij zich van zijn naderend einde bewust, doch de dood had geen verschrikking voor hem, want zijn leven was Christus, alzo kon zijn sterven niet anders dan gewin zijn; Zijn uitgang was ruim en met 'n"Halleluja Amen"; op de lippen was het lange gebed uitgebeden en het Amen dat dit gebed besloot zal door de paleizen des hemels weergalmd hebben, terwijl de kruik aan de bornput werd gebroken.

En nu, Ledeboer is niet meer, want God nam hem weg. Zij die aan hem gebonden waren met geestelijke banden, zij verliezen veel, zeer veel in hem, maar geen nood, want Jezus leeft! Zo leert de ziel af te zien van alles wat Jezus niet is, opdat zij zich alleen zou vastklemmen aan de hemelse Majesteit! Zijn stof ruste in vrede en de ziel uit de aardse tabernakel verlost, ervaart nu in volle mate, wat hij eenmaal uit zijn pen liet vloeien.

Een bidder min op aard, een danker meer daar boven;
Een zuchter min beneên, een juicher meer aan 't hof.
Een lijder min in 't stof, een blijder meer in 't loven,
Een niet, een worm, een stof geschapen tot Gods lof.

Einde.