Leven van Dr. H. F. Kohlbrügge

Dr. H.F. Kohlbrügge werd in het jaar 1803 te Amsterdam geboren. Zijn vader, een zeepzieder, behoorde tot de Hersteld Lutherse gemeente. Hoewel Kohlbrügge in zijn vrije tijd theologie studeerde, gelukte het hem onder veel moeilijkheden en velerlei ontbering na de dood zijns vaders zijn studies te voltooien en werd als proponent de 29 okt. 1826 beroepen tot hulpprediker bij de Herst. Luth. Gemeente te Amsterdam.

Zoals hij zelf vermeld, werd hij bij de voorbereiding tot zijn eerst preek staande gehouden, welke hij uitsprak te Loenen a.d. Vecht over de woorden Rom.5:1. Spoedig bleek het, dat zijn optreden niet zonder gevolgen zou blijven, vooral daar de predikanten van genoemde gemeente niet de zuivere leer van Wet en Evangelie brachten. De oudste predikant ging zelfs zóver in een preek over Joh.16:5-15 de Godheid van Christus te loochenen. Mede op aandringen van verschillende gemeenteleden diende Kohlbrügge daarover een aanklacht in bij de kerkenraad. Waar hij wat de waarheid betrof geen haarbreed wijken kon, leidde dit feit tot zijn afzetting. ( 19 Juli 1827).

Om nu de belofte te vervullen, welke zijn vader op het sterfbed van hem verlangd had, om de graad van doctor in de theologie te behalen, zette Kohlbrügge de studie voort. Middelen daartoe bezat hij niet, doch vertrouwende op Gods hulp kwam hij niet beschaamd uit en verwierf in 1829 de doctorstitel na een dissertatie over Psalm 45.

Het onderzoek der reformatorische geschriften, vooral van Calvijn en Olevianus bracht hem meer en meer tot de gereformeerde belijdenis. Het gevolg hiervan was, dat hij verzocht als lidmaat der Ned. Herv. Kerk toegelaten te worden, welk verzoek zeer willekeurig geweigerd is. Men vreesde n.l., dat Kohlbrügge de "rust" in de kerk verstoren zou.

Nu brak voor Kohlbrügge een tijd van zware beproeving aan. Hoewel krachtdadig van God tot het predikambt geroepen, scheen de mogelijkheid om hiertoe te geraken steeds kleiner te worden. De vrienden van het Reveil verwijderden zich ook steeds meer van hem, zodat hij bijna alleen te Utrecht overbleef. In dezen tijd ontviel hem ook zijn echtgenote door de dood (12 Febr.1833).

Kohlbrügge 's gezondheid werd door al deze wederwaardigheden zeer geschokt, zodat hij op advies van de geneesheer een reis langs de Rijn in Duitsland ondernam. Zo kwam hij dan ook in Elberfeld, waar hij met verschillende predikanten reeds in briefwisseling had gestaan. Er ontstonden spoedig vriendschapsbanden met G.D. en F.W. Krummacher (oom en neef) en andere predikanten, welke hem meermalen voor zich lieten optreden. In het bijzonder de preek over Rom.7:14 was een machtig getuigenis der waarheid, dat de mens (ook de wedergeborene) in zichzelf niets is, God alles.

Voor velen waren deze preken troostrijk, doch voor anderen een steen des aanstoots. Genoemde preek, spoedig in het Hollands vertaald, werd heftig bestreden. Kohlbrügge werd een antinomiaan en perfectionist genoemd. Belangrijk is de briefwisseling hierover tussen da Costa en Kohlbrügge (in druk verkrijgbaar).

Doordat Kohlbrügge zich heftig verklaarde tegen de Agenda, een voorgestelde ineenvloeiing van de Lutherse en gereformeerde eredienst, welke door de koning van Pruissen opgedrongen werd, werden ook de kansels in de Rijnprovincie Kohlbrügge spoedig verboden. Kohlbrügge keerde daarop weer terug in ons land en bleef in voortdurend contact met degenen, die zich tegen de Agenda verklaarden en zich dat juk niet konden lasten welgevallen.

In deze tijd begon in ons land de afscheiding. Ds. de Cock gaf o.a. zijn "Schaapskooi" uit, waardoor hij zich een procedure berokkende, welke eindigde met twee jaren schorsing. Een voorrede in een boekje tegen de Evangelische gezangen geplaatst werd oorzaak van zijn definitieve afzettingen.

Met de brief van Kohlbrügge heeft de Cock zich niet kunnen verenigen, want hij heeft Kohlbrügge 's raad in de wind geslagen. Uit verschillende brieven van Kohlbrügge uit dien tijd blijkt, dat de mannen der afscheiding vijandig gezind waren tegen de waarheid, waarvan door Kohlbrügge zulk een heerlijke belijdenis was gedaan in zijn preken.

Hoort hem zelf hierover in een brief aan zijn vriend van Heumen:

".... daarvan ben ik verzekerd in de Heere, dat alles wat zich niet, en zolang het zich niet, onderwerpt aan de gehoorzaamheid des geloofs, maar zich verheft tegen de kennisse Jesu Christi, mijns Heeren, hoe geestelijk het ook schijne, hoe ijverig voor de oude instellingen het zich voordoe, mede tot dat beest en voornamelijk ertoe behoort, dat de lieve Johannes in zijn openbaringsboek beschrijft. Ik laat mij versterkt niet over Scholte of de afscheiding uit, maar als er mij iemand naar vraagt zeg ik niet zoals gij, dat hij het doe uit de geloof; neen, maar dat hij, zo hij in de Heere staat, het niet doen kan of zal, aangezien een ieder gelovige reeds lang afgescheiden is geworden; zich of daar zullende vervoegen en vervoegende, waar zich een getuige CHRISTI bevindt, en zich aan denzelve aansluitende; of zo dezelve ter zijner plaatse niet is, zelve getuigende tegen alles, wat afwijkt van de gezonde leer, en leidende voor het overige een patriarchaal leven. Maar wat de tegenwoordig gedreven afscheiding aangaat, dat dezelve niets anders is; dan een strik des duivels, brengende hen allen tot één corpus, om hun zo onder de wet te houden, nadat zij de waarheid Christi versmaad hebben, die hun is gepredikt geworden door hen, die de Heere daartoe getrouw heeft geacht en zijnde een rechtvaardig oordeel over hen, en een weg van openbaarmaking, van alles wat naar de vlese is, zoals nimmer van te voren".

Belangrijk is ook nog de briefwisseling met Ds. Brummelkamp, welke in druk verkrijgbaar is evenals die met da Costa. In 1846 verliet Kohlbrügge ons land om een roeping van de bezwaarden te Elberfeld om hun het Evangelie te komen verkondigen op te volgen.

Na vergeefse pogingen om van de Union en Agenda af te komen kwam het 18 april 1847 tot het constitueren van de gereformeerde gemeente, welke dus de wettige voortzetting was van de historische gereformeerde gemeente te Elberfeld en als zodanig ook door de koning is erkend. Hier gebeurde dus hetgeen in ons land bij de invoering van de Haagse Synode had moeten plaats vinden en werd ook practisch uitgevoerd de raad, die Kohlbrügge aan Ds. de Cock gegeven had.

De Nederlandse afgescheidenen, de vervolging moede, hebben echter vlees tot hun arm genomen, waar zij de historische kerk hebben losgelaten om een gerust leven te kunnen leiden. Ledeboer, die aanvankelijk met hen meeging, heeft zich hiertegen verzet en zich van hen onttrokken.

In Elberfeld heeft Kohlbrügge, vooral de eerste tijd, met veel zegen mogen arbeiden. Op 5 maart 1875 is hij in vrede ontslapen. Op zijn ziekbed zei hij o.a. nog: "De Heidelberger - De eenvoudige Heidelberger! Houdt daaraan vast, kinderen! Gij kunt van zelf niet één waarheid verstaan; doch het is alles vervat in het één woord van de Catechismus, zoals ik het u geleerd heb".

Einde.