De geschiedenis van Klein Geloof

W. Huntington. s. s.

ZEVENTIENDE SAMENSPRAAK

Herder. Daar komt de getrouwe Rentmeester, een der uitnemenden der aarde, in wien al mijn vermaak is!

Rentmeester. Gij hebt betere gedachten van mij, dan ik van mijzelf heb. Wanneer gij zoveel van de Rentmeester wist als ik zelf, zoudt gij uwe stem veranderen, en dikwijls over hem in twijfel staan. Ik heb gedurende uwe afwezigheid vijf malen de hut bezocht. Eilieve, welken tijd hebt gij alzo op de heide doorgebracht? Uit het briefje dat gij mij achterliet, bleek het, dat gij met een bezwaard hart waart vertrokken.

Herder. Dat ben ik inderdaad. Maar deze woorden kwamen met kracht op mijn gemoed, en deden mij vrolijk heengaan: "Weidt.de kudde die onder u is, hebbende opzicht daarover, niet uit dwang, maar gwilliglijk". (1 Petr. 5: 2),. En ik bevond dat de goede Herder beter voor mij was dan alle mijne vrezen, want ik verwachtte niets als moeite en zorg en dat de heiden zo dor zouden geweest zijn, dat de schapen over het gehele land verstrooid geweest zouden zijn, terwijl ik nooit de voetpaden beter voorzien heb gevonden. Het groen is daar altijd schaars, maar dan, wanneer de goede Herder het zegent met dauw (Hoz. 15: 5), en regenbuien, zijn de schapen altijd verzadigd, of de weide veel of weinig is en hiervan overtuigden zij mij, door dat zij op de paden bleven, zonder de minste neiging te tonen om af te dwalen.

Rentmeester. Wanneer dienaren voldoening kunt, geven, doet zulks het juk der dienstbaarheid gemakkelijk zitten, hetzij dat het op de Herder of Rentmeester zij.

Herder. Dat doet het: en ik ben overtuigd geworden dat de goede Herder noch aan deze hut, noch aan enige andere plaats verbonden is, maar dat Hij zich verbonden heeft aan zijne getrouwe knechten. Eilieve, hebt gij uwe geregelde bezoeken aan Klein Geloof gebracht?

Rentmeester. Ja, ik heb hem, van dat ik uwe hut verliet, elke dag of om de anderen dag bezocht.

Herder. Eilieve, hoe vaart hij? is hij nog in "het vuur der geschonden liefde?"

Rentmeester. Neen; ook geloof ik niet dat bij ooit weder in dien oven zal gebracht worden: hij kan in een ander vuur gaan, maar nooit meer in dat: want als een kind zich eens gebrand heeft, zal het daarna altijd het vuur schuwen. Hij zal zich zeker van die zijde met al de kracht des gebeds verdedigen, en gij weet, dat alle dingen mogelijk zijn dengenen die geloven en Klein Geloof is een gelovige.

Herder. Niemand betwijfelt dat en ik ben van harte verblijd dat de arme ziel van die banden en netten verlost is. Maar eilieve, hoe gaat het vernieuwend werk der genade voort? Is zijne ziel hersteld tot de vreugde der goddelijke zaligheid? En is hij gezegend met een vrijmoedigen Geest? Want dat zal op eenmaal de schepselliefde en alle minneziekte krachtig genezen.

Rentmeester. Hij bleef ongeveer ene maand lang in denzelfde toestand, als waarin hij verkeerde, toen gij de hut verliet, met veel zachtmoedigheid, berouw en goddelijke droefheid; en, bij ogenblikken, keerde zijn vroegere dwaasheid, met enige mate van gewicht, op zijn gemoed terug; op welke tijden zelfwalging, zelfverfoeiing en ootmoedige be belijdenis zijn gemoed en tong bezig hielden. Maar toen deze wolken verdreven werden, waren ongeveinsde dankbaarheid, dankbare erkentenissen, dankzeggingen, uitdrukkingen van de vurigste liefde, het toejuichen van de werken en wegen, het bewonderen van de handelingen, en het vieren van de hoge lofliederen des Konings, zijn ogenblikkelijke bezitheid, gedurende de bedrijvige uren des daags en de stille nachtwaken. Debora. deelde mij mede, dat zij nooit zulke blijkbare bewijzen van goddelijk berouw had gezien, noch immer zulke zielroerende taal van de lippen van stervelingen gehoord had. Zij had hem stil beluisterd, totdat zij zich niet anders kon verbeelden, of zij was in het voorportaal der hemelse streken, en vervoerd. hetzij door de verstandige welsprekendheid der onbelichaamde geesten, of met de verzamelde myriaden aanbiddende Cherubijnen.

Herder. Het wordt dikwijls gezien dat, waard Koning veel Vaderlijke gestrengheid gebruikt, Hij daar overvloedig medelijden uitoefent; en waar Zijn misnoegen het hevigst wordt, daar vermindert die het spoedigt, "Een ogenwik is er in Zijnen toorn, maar een leven in ijne goedgunstigheid: des avonds Vernacht het geween, maar des morgens is er gejuich". (Psalm 30: 6). Eilieve, geeft hij ooit zijn verlangen te kennen om zijne vrouw te zien?

Rentmeester. Nooit; ook kan hij het niet dulden dat haar naam genoemd wordt. De slagen, die hij om zijne dwaasheid gevoeld heeft, zullen een blijvende indruk op hem doen achterblijven; en wanneer hij werkelijk vernederd is door evangelisch berouw, en vernieuwd in de geest zijns gemoeds, zal zijne ganse ziel vastklemmen aan de Eerste Oorzaak en het laatste Einde. Ook zou Klein Geloof zo gemakkelijk niet verstrikt zijn geworden, wanneer hij de gemeenschap onderhouden, en nederig gewandeld had met de Hogere Machten.

Herder. Eilieve, hoe is het met zijne gezondheid?

Rentmeester. Voortdurend; en zij is zo. overweldigd met de geest van jaloersheid, en zo vertoornd door Debora, de oppasster van Klein Geloof, als bij dit ooit was door Doëg, de Edomiet. Verschoon mij, mijn lieve broeder, want ik heb beloofd, dezen namiddag aan de voet van Tabor te zijn., De Hemelen beschutten u! Binnen weinige dagen zal ik u weder bezoeken.

Herder. Gij weet nu, waar gij mij dagelijks kunt vinden.

Rentmeester. Ja, en ik ben dankbaar dat ik dat weet, want innige vereniging en gemeenschap worden niet door iedereen gekend, die de naam van Herder of Rentmeester in de wereld draagt. Moge die volmaakte band eeuwig tussen ons bestaan Vaarwel.

Herder. Amen. Vaart wel.