ZESTIENDE SAMENSPRAAK
Rentmeester. Zo, heb ik u weder in de hut gevonden Gij brengt mij iets in de gedachte van Job, die zei dat hij zou sterven in zijn nest: want ik heb dikwijls gedacht dat gij in uwe hut zult sterven.
Herder. De Opperherder is een klein heiligdom in alle plaatsen, waar Hij zich verwaardigd te komen. Het is Zijne tegenwoordigheid, die ene plaats wijdt, en ze heilige grond doet zijn; Zijne tegenwoordigheid is hier dikwijls genoten, hetwelk mij de plek doet liefhebben, want Hij is onze woonplaats door alle geslachten. Eilieve, hoe hebt gij Klein Geloof bevonden?
Rentmeester. Klein Geloof is beter, beide naar lichaam en ziel. Zijn gemoed wordt niet zo bestreden als vroeger door plotselinge veranderingen, waaruit een bewustzijn van goddelijke liefde en goddelijke droefheid voortvloeit, die somwijlen dag en nacht hem bijblijven en wanneer deze verminderen, zegt hij, dat zijne ziel niet in zulke gruwelijke somberheden verzinkt, als tot hiertoe het geval was. Ik zei hem dat hij weldra zou ondervinden, dat de deuren der Verderfenis voor hem gesloten zijn, zodat hij nooit meer in staat zou zijn er ene gedachte meer binnen te werpen, opdat zijn ongeloof nooit in staat zou zijn, om enige zaak tot verschrikkende overdenking uit deze sombere streken op te halen.
Herder. Waarlijk goed nieuws! Maar zo is het waarheid, want wanneer eenmaal Klein Geloof hersteld is tot de vreugde van des Konings zaligheid en ondersteund wordt door Zijnen vrijmoedige Geest, zal zijne levende hoop zo vurig zijn en de opspringende fontein des levens zijne vreugde zo hoog opvoeren, dat de afgrond der verwoesting en des verderfs voor eeuwig uit zijn gemoed zal verdwijnen. Het zien in de volmaakte wet der vrijheid zal dit bewerken. Zelfs mijn hart gloeit van lief de tot de Koning om Zijne overvloedige goedertierenheid jegens Klein Geloof, die al zijne dagen een ongestadig mens is geweest; maar de Koning verandert niet, daarom zal hij nooit verteerd worden.
Rentmeester. Dat zal hij nimmer. De Koning heeft zijne zonde met de roede bezocht, en zijne ongerechtigheid met geselslagen, maar zijne liefde is zeker; en deze zware kastijdingen zullen, als zij door vernieuwde genade achtervolgd worden, zijn zoonschap zo helder doen uitblinken als de middagzon.
Herder. Eilieve, wie is zijne verzorgster?
Rentmeester. Zij is er een die ik zelf bezorgd heb. Hare naam is Debora, ene godzalige jonge vrouw, ene die de plagen van haar eigen hart en de balsem des geneesmeesters goed kent. En inderdaad, er zijn er geen zo geschikt, om anderen te verzorgen, als zij die in de beproevingen geoefend zijn. Verwonde geesten zijn in staat te samen in te smelten en te verenigen.
Herder. Klein Geloofs verzorgster heeft dezelfde naam als die Rebekka verzorgde: en die ik geloof dat ene grote gunsteling onder Jakobs, familie was; want, toen zij stierf, begroeven zij haar beneden Bethel, onder ene eik; en de naam daarvan werd Allon-bachuth, Of treur eik genoemd, van dien dag af. (Gen. 35,: 8) Hetwelk mij reden geeft om te hopen., dat zij ene goede vrouw was,. Bovendien, had haar dood juist plaats, nadat Jacob de altaar opgericht, offerande geofferd, en naam der plaats El Bethel genoemd had.
Rentmeester. Als zij geen begunstigde van Jakobs, moeder was geweest, zou hij ze nauwelijks in zijn huis hebben opgenomen, en als zij geen beminster van de godsdienst van het huisgezin was geweest, is het niet waarschijnlijk dat er zoveel treuren over haren dood zou geweest zijn.
Herder. Dat is waar. Ik geloof dat Klein Geloof zeer wel ingenomen is met zijn verzorgster.
Rentmeester. Bijzonder. En zij is even zo verheugd als hij. Zij vertelde mij, dat hij somtijds de gehelen nacht door de Koning lag te prijzen en te loven, ja zelfs in zijn slaap sprak hij over de dingen van het hemelse rijk met zulk ene bewustheid, wijsheid, welsprekendheid en kracht, als zij nooit in haar leven van iemands lippen had gehoord of gevoeld. Zij verklaarde, dat zij onlangs een hemel op aarde had genoten En Klein Geloof schijnt even gelukkig met haar te zijn, want zij is in zielsbeproeving zeer geoefend; en zij was eens, in natuurlijken staat zelf door liefde vervoerd, zodat zij in staat is medelijden te hebben en als Klein Geloof in neergedrukte toestand verkeert, dan vergelijken zij samen de teksten.
Herder. Dat is een zonderlinge zegen. Niets kan onaangenamer voor een liefdevolle prins zijn, wanneer hij ziek is, dan een vijandin van het gemenebest en ene opstandige tegen de troon bij zich te hebben.
Rentmeester. Het is onaangenaam. Maar dit is het geval hier niet: Debora is ene eervolle jonge vrouw, gezond in het geloof, ene vrouw van wijsheid en doorzicht; en het kan met recht van haar gezegd worden, gelijk van Ruth gezegd werd, dat zij "geen jonge gezellen is nagegaan, hetzij arm of rijk; en dat de ganse stad onzes volks weet, dat zij ene deugdelijke vrouw is." (Ruth. 3: 10, 11).
Herder. Ik veronderstel, dat Mara blijde genoeg is, dat Klein Geloof uit de weg is. Doëg en zij kunnen al de liefde feesten in de buurt bijwonen: "Zij kunnen nu dronken worden van minnen tot aan de morgen; ja zij kunnen zich vrolijk maken in grote liefde: want de Man is niet in zijn huis ook is er geen dag bestemd wanneer hij thuis zal komen". (Spreuk. 7 A8, 19). Zodat de slechte vrouw de goeden man niet heeft om over haar te waken.
Rentmeester. Ja, dat heeft zij wel. De Koning waakt over haar, en heeft het hart van Doëg afgekeerd om haar te haten. Zijne genegenheden zijn overgegaan op Joam de razende en Mara bespiedt Doëg evenzeer als ooit Klein Geloof Mara bespiedde, ja zij volgt hem, totdat zij zich voor ieder heeft tentoongesteld, en dat zo erg, dat Doëg het spreekwoord der stad is geworden en zich schaamt zijn hoofd te vertonen, en zijn geweten is zo eerlijk, dat hij tegen de bespotting niet kan bestaan. Daarom haat hij haar met een volkomene haat.
Herder. "Zij, die de Koning versmaden, zullen licht geacht worden". Beminnaars en vrienden zullen hen verachten, wanneer de Koning begint om hen te vergezellen.
Rentmeester. Klein Geloof werd nooit erger door Mara gedwarsboomd, geërgerd en veracht, dan Mara nu door Doëg. Zij zal weten wat jaloersheid is, zo goed als Klein Geloof. Maar hun beweegredenen verschillen grotelijks; zij wordt geërgerd omdat zij de zonde niet kan najagen; Klein Geloof werd om de zonde geërgerd.
Herder. Eilieve, is Mara nooit naar haar echtgenoot, komen zien?
Rentmeester. Ja, zij is er drie malen geweest. De eerste keer dat zij kwam vroeg zij aan Debora hoe haar echtgenoot voer. Zij gelastte haar haren patiënt te gaan zeggen, dat zijne vrouw gekomen was. Debora zei haar, dat hij niet mocht verontrust worden, want zij had strenge bevelen van haren zieke en ook van de geneesheer, om op generlei voorwaarde iemand toe te laten. Toen zij dit vernam, keerde zij om en ging naar huis.
Herder. Debora was zeer bits tegen haar.
Rentmeester. Zij is ene zeer verstandige vrouw, ene vrouw van goede gedaante en, wat alles overtreft, zij is ene begenadigde vrouw en van helder doorzicht. Toen zij voor de tweede maal kwam, bracht zij Debora een klein geschenk in hare hand, maar zij weigerde het, zeggende: Ik ben van hetzelfde gevoelen als mijn vader Abraham, ik zal nooit enig deel van de kinderen dezer wereld nemen, zelfs niet tot een draad noch schoenriem", Zij vroeg hoe Klein Geloof voer? Zij zeide haar: "Nooit was hij beter dan nu, naar de ziel, schoon zwak naar het lichaam". Zij vroeg toen of haar echtgenoot ooit naar haar vroeg? Debora antwoordde: "Neen". Zij, voegde er bij: "Hebt u hem verteld, dat ik hier geweest ben om hem te zien?" Debora antwoordde,. "Dat heb ik niet, ook zal ik dit niet doen, tenzij hij mij zulks vraagt". Ik moet vertrekken; ik ga naar de markt om dingen te kopen, welke wij behoeven tegen het feest. Het feest des tabernakels nadert en dan zal ik drukte genoeg hebben.
Herder. Ik verwacht elken dag, dat ik gelast zal worden naar de bovenlandse vlakten te vertrekken. De schapen schijnen overvoed te zijn; te grote overvloed der goede oude weiden maakt hun lekker; zij kruipen elk ogenblik weg om een bete van iets nieuws te krijgen.
Rentmeester. Het is eveneens met 's Konings Huishouden. Ik heb enige der kinderen gekend die drie mijlen van het Paleis afgingen om een weinig "wijn met water vermengd" (Jez. 1:22) te krijgen, terwijl zij de "reine wijnen, die gezuiverd zijn" thuis lieten staan, (Jez. 25: 6), waartoe zij konden geraken "zonder geld en zonder prijs". Maar als deze, door haar omdolen, kennelijke dorheid over zich hebben gebracht, hetwelk dikwijls vergezeld gaat met langdurig vasten, brengt het hen tot hunnen smaak en eetlust terug en als zij tot kennis krijgen van de wezenlijke waarde van de "Ouden wijn., begeren zij niet dadelijk de nieuwe, want zij zeggen, de oude is beter". (Luk. 5: 39).
Herder. De scheertijd nadert en ik hoop dat die voorbij zal zijn, eer wij naar de bovenlandse vlakten gaan; want als de schapen eenmaal onder de heesters en dorens geraken, levert het scheren niet veel op. Mijnheer Rentmeester, vaarwel. De Heere onderhoude u met het vette van Zijn huis, en verzadige u met de erve Jakobs
Rentmeester. Als gij mocht vertrokken zijn eer ik wederkom, laat dan een paar regels achter, opgerold en in de grond gestoken, kort bij de wortel van de wilden vijgenboom en leg er een steen op.
Herder. Dat zal ik.
Rentmeester. Vrede zij met u, hetzij in de bovenlanden of in de benedenlanden l Moogt gij uwen mond wijd open doen tot de groten Herder en Hij zal u een zegenschenken: "Het zuiderland zal vervuld worden met waterwellingen; zelfs met hoge en lage waterwellingen" (Joz. 15: 19). En wat zoudt gij meer wensen dan het Koninkrijk?
Herder. Het Koninkrijk en alles.
Rentmeester. Gelooft! en alles zal het uwe zijn.
Aan MIJNHEER GETROUWHEID, Rentmeester van Zijner Majesteits Huishouden, laagland Paleis. Salem.
Helaas! mijn broeder Gij aanschouwt nu mijne zeer bede hut en de aangrenzende valleien, mijne zielsverlustiging, waar Goddelijke voetstappen dikwijls nagespeurd zijn en waar zich de onsterfelijke Majesteit verwaardigd heeft stervelingen te bezoeken en met wormen gemeenschap te oefenen! De Herder is vertrokken; de kudden en de klokjes zijn heen, de groenende dalen zijn verlaten; terwijl ik, met weerzin, de akelige, dorre woestijn moet in orde brengen!
Wanneer goddelijke liefde zal branden en de hemel glimlachen en gij de troon bestormen zult, met gewapende smekingen toegerust, gedenk mij dan terwijl de mijne met de uwe zullen samensmelten.
Zo bidt uw broeder
En uw getrouwe vriend,
DE HERDER.